Aneks:Język niderlandzki - odmiana czasownika zijn
Koniugacja czasownika 'zijn' (język niderlandzki)
|
|
Tryb wijs |
Czas tijd |
Liczba pojedyncza enkelvoud |
Liczba mnoga meervoud | |||
---|---|---|---|---|---|---|
1 os. ik |
2 os. jij |
2 os. gij |
3 os. hij, zij, het |
wszystkie osoby wij, jullie, zij | ||
Tryb oznajmujący indicatief |
onvoltooid tegenwoordige tijd | ben | bent | zijt | is | zijn |
onvoltooid verleden tijd | was | was | waart | was | waren | |
voltooid tegenwoordige tijd | ben geweest | bent geweest | zijt geweest | is geweest | zijn geweest | |
voltooid verleden tijd | was geweest | was geweest | waart geweest | was geweest | waren geweest | |
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd | zal zijn | zult/zal zijn | zult zijn | zal zijn | zullen zijn | |
onvoltooid verleden toekomende tijd | zou zijn | zou zijn | zoudt zijn | zou zijn | zouden zijn | |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd | zal geweest zijn | zult/zal geweest zijn | zult geweest zijn | zal geweest zijn | zullen geweest zijn | |
voltooid verleden toekomende tijd | zou geweest zijn | zou geweest zijn | zoudt geweest zijn | zou geweest zijn | zouden geweest zijn | |
Tryb łączący subjunctief (nieużywany) |
tegenwoordige tijd | zij | zij | zijt | zij | zijn |
verleden tijd | ware | ware | waret | ware | waren |