Aneks:Język niderlandzki - odmiana czasownika kunnen

Koniugacja czasownika 'kunnen' (język niderlandzki)

infinitief kunnen
onvoltooid deelwoord kunnend
voltooid deelwoord (hebben) gekund
 
imperatief enkelvoud kan
imperatief meervoud (nieużywany) kunt
Tryb
wijs
Czas
tijd
Liczba pojedyncza
enkelvoud
Liczba mnoga
meervoud
1 os.
ik
2 os.
jij
2 os.
gij
3 os.
hij, zij, het
wszystkie osoby
wij, jullie, zij
Tryb oznajmujący
indicatief
onvoltooid tegenwoordige tijd kan kunt, kan kunt kan kunnen
onvoltooid verleden tijd kon kon kondt kon konden
voltooid tegenwoordige tijd heb gekund hebt gekund hebt gekund heeft gekund hebben gekund
voltooid verleden tijd had gekund had gekund hadt gekund had gekund hadden gekund
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd zal kunnen zult/zal kunnen zult kunnen zal kunnen zullen kunnen
onvoltooid verleden toekomende tijd zou kunnen zou kunnen zoudt kunnen zou kunnen zouden kunnen
voltooid tegenwoordige toekomende tijd zal gekund hebben zult/zal gekund hebben zult gekund hebben zal gekund hebben zullen gekund hebben
voltooid verleden toekomende tijd zou gekund hebben zou gekund hebben zoudt gekund hebben zou gekund hebben zouden gekund hebben
Tryb łączący
subjunctief (nieużywany)
tegenwoordige tijd kunne kunne kunnet kunne kunnen
verleden tijd konde konde kondet konde konden